VERTALING: G. De Visscher i.o. Fok- en Adviescommissie B.D.D.C.- C.B.D.A.
OORSPRONG: Duitsland
VERSCHIJNINGSDATUM VAN DE GELDIGE ORIGINELE STANDAARD: 13.03.2001
GEBRUIK: Gezelschaps-, waak- en verdedigingshond
F.C.I.-indeling: Groep 2: Pinschers & Schnauzers - Molossers – Berghonden &
Zwitserse Sennenhonden en andere rassen.
Sectie 2.1. : Molossers, dogachtigen
Zonder werkproef.
KORT HISTORISCH OVERZICHT: De huidige Duitse dog kent twee rechtstreekse voorouders: de oude "Bullenbeisser" en de grote reuen gebruikt voor de lange jacht met windhonden, in het bijzonder op wild zwijn. Het formaat en de bouw van deze honden zijn een kruising tussen een sterke mastiff van het Engelse type en een snelle, wendbare windhond. Onder de benaming dog verstond men aanvankelijk een grote sterke hond, die niet tot een bepaald ras hoefde te behoren. Later verwezen volgende namen: "Ulmer dog", "Engelse dog", "Deense dog", "Hatzrüde" (grote reu voor de lange jacht met windhonden), "Saupacker" (meutehond) en "grote dog" naar verschillende types honden die varieerden in kleur en grootte. In 1878 nam, in Berlijn, een commissie van 7 bekwame fokkers en keurders, onder het voorzitterschap van Dr. Bodinus, het besluit deze variëteiten te groeperen onder de naam "Duitse dog". Zo werd de eerste steen gelegd voor de fok van een nieuw hondenras van Duitse oorsprong. In 1880 werd, ter gelegenheid van een tentoonstelling in Berlijn, de eerste standaard van de Duitse dog opgesteld. Vanaf 1888 werd het ras toevertrouwd aan de "Deutscher Doggen Club 1888 e.v." die deze standaard, in de loop der jaren, meermaals heeft aangepast. De huidige vormgeving en inhoud stemmen overeen met het model voorgesteld door het F.C.I.
ALGEMENE VERSCHIJNING: Door zijn algemene verschijning verenigt de Duitse dog karakteristieken als fierheid, kracht en elegantie in een adellijk geheel. Hij is groot, krachtig en harmonieus van bouw. Door zijn substantie verbonden aan zijn adellijkheid, door zijn harmonieus voorkomen, door zijn goed geproportioneerde gestalte en door zijn bijzonder expressief hoofd geeft hij de indruk een standbeeld vol verhevenheid te zijn. Hij is de Apollo onder de hondenrassen.
BELANGRIJKE VERHOUDINGEN: Het lichaam vormt een vierkant, dit geldt in het bijzonder voor reuen. De lichaamslengte (gemeten vanaf het schoudergewricht tot aan de zitbeenknobbel) mag bij reuen de schofthoogte met niet meer dan 5% overschrijden en bij teven met niet meer dan 10%.
GEDRAG / KARAKTER: De Duitse dog heeft een goed karakter, is liefdevol en gehecht aan zijn baasjes, in het bijzonder aan kinderen, maar terughoudend tegenover vreemden. Hij behoort een zelfzekere, volgzame, leergierige en gevoelige gezelschaps- en familiehond te zijn, die geen angst en agressiviteit vertoont en een hoge prikkeldrempel heeft.
HOOFD
SCHEDELPARTIJ:
Schedel: In harmonie met zijn gehele verschijning, lang gestrekt, smal, markant, zeer expressief, mooi gebeiteld (vooral het gedeelte onder de ogen); de wenkbrauwbogen zijn goed ontwikkeld, zonder vooruit te steken. De afstand van de neuspunt tot de stop moet zoveel mogelijk overeenstemmen met de afstand tussen de stop en het achterhoofdsbeen, dat weinig ontwikkeld is. De bovenlijnen van schedel en neusrug moeten parallel lopen. In vooraanzicht moet het hoofd smal lijken met een zo breed mogelijke neusrug en slechts licht ontwikkelde wangspieren, die in geen enkel geval te sterk naar voren mogen steken.
Stop: Duidelijk gemarkeerd.
AANGEZICHT:
Neus: Goed ontwikkeld, meer breed dan rond en met goed openstaande neusgaten. De neus moet zwart zijn, behalve bij de zwart-wit gevlekte doggen waarbij een zwarte neus gewenst is, maar een onvolledig gepigmenteerde of vleeskleurige neus wordt toegestaan. Bij de blauwe doggen is een antracietkleurige (verwaterd zwarte) neus toegestaan.
Voorsnuit: Moet zo diep en zo rechthoekig mogelijk zijn. Duidelijk zichtbare liphoeken. Een donkere pigmentatie van de lippen. Bij de zwart-wit gevlekte doggen zijn onvolledig gepigmenteerde of vleeskleurige lippen toegestaan.
Kaak / Tanden: Goed ontwikkelde, brede kaken. Krachtig, gezond en volledig schaargebit (42 tanden volgens het gebitsschema).
Ogen: Middelgroot, met levendige, intelligente en vriendelijke uitdrukking, zo donker mogelijk, amandelvormig, de oogleden nauw aansluitend tegen de oogbol. Bij blauwe doggen worden iets lichtere ogen toegestaan. Bij zwart-wit gevlekte doggen zijn lichte of verschillend gekleurde ogen toegestaan.
Oren: Hoog aangezet, van nature hangend, middelgroot, de voorste oorrand moet aansluiten tegen de wang.
HALS: Lang, droog en goed gespierd. Vanaf zijn goed gevormde aanzet versmalt hij licht naar het hoofd toe, met een goed gebogen halslijn. Rechtop gedragen, lichtjes naar voren neigend.
LICHAAM:
Schoft: Dit is het hoogste punt van het krachtige lichaam dat wordt gevormd door de schoudertoppen, die boven de doornuitsteeksels van de wervels uitkomen.
Rug: Korte en goed gestrekte rug; in bijna loodrechte lijn, licht naar achter aflopend.
Lendenen: Licht gewelfd, breed en sterk gespierd.
Croupe: Breed, sterk gespierd, van het kruisbeen tot de staartaanzet licht aflopend en onmerkbaar overgaand in de staartaanzet.
Borst: Reikend tot aan de ellebogen. Goed gewelfde en ver teruggaande ribben. Mooi brede borstkas met een uitgesproken voorborst.
Buiklijn: Buik naar achter toe goed opgetrokken, een mooi opgetrokken lijn vormend in het verlengde van de onderkant van de borstkas.
STAART: Reikt tot aan het spronggewricht. Hoge en brede aanzet, geleidelijk versmallend naar het uiteinde. In ruststand hangt hij op natuurlijke wijze naar beneden; in actie of bij opwinding kromt hij zich licht tot sabelvorm, zonder merkbaar boven de ruglijn uit te komen. Een borstelstaart is ongewenst.
LEDEMATEN
VOORHAND:
Schouder: Sterk gespierd. Lang en schuin liggend schouderblad dat met de opperarm een hoek van 100 tot 110 graden vormt.
Opperarm: Krachtig en gespierd, goed aansluitend op de borstkas; moet iets langer zijn dan het schouderblad.
Elleboog: Noch naar binnen noch naar buiten draaiend.
Onderarm: Krachtig, gespierd, zowel in voor- als in zijaanzicht perfect loodrecht.
Pols: Stevig, krachtig, zich slechts in geringe mate van de onderarm onderscheidend.
Middenvoorvoet: Krachtig, van voren gezien loodrecht, van opzij gezien slechts lichtjes naar voren neigend.
Voorvoeten: Rond, hoog opgetrokken en gesloten tenen (kattenvoeten); korte, sterke, zo donker mogelijke nagels.
ACHTERHAND: Het gehele beendergestel is bedekt met sterke spieren die de croupe, de heupen en de dijbenen breed en rond doen lijken. Van achter gezien staat de robuuste en goed gehoekte achterhand in één lijn met de voorhand.
Dijbeen: Lang, breed en sterk gespierd.
Knie: Sterk, bijna loodrecht onder het heupgewricht geplaatst.
Onderbeen: Lang, ongeveer dezelfde lengte als het dijbeen, goed gespierd.
Spronggewricht: Sterk, krachtig, noch naar binnen noch naar buiten gericht.
Middenachtervoet: Kort, krachtig, bijna loodrecht op de bodem staand.
Achtervoeten: Rond, hoog opgetrokken en gesloten tenen (kattenvoeten); korte, sterke en zo donker mogelijke nagels.
GANGWERK: Harmonieus, soepel, goed uitgrijpend, licht verend; in voor- en achteraanzicht bewegen de voor- en achterhand zich parallel ter hoogte van de mediaanlijn van het lichaam.
HUID: Nauw aansluitend; bij éénkleurige doggen goed gepigmenteerd. Bij de zwart-wit gevlekte doggen komt de pigmentverdeling hoofdzakelijk overeen met de vlekkenverdeling.
VACHT
BEHARING: Zeer kort en dicht, steil en plat liggend, glanzend.
KLEUR: De Duitse dog wordt gefokt in drie onafhankelijke kleurslagen: geel en gestroomd, zwart en gevlekt, en tenslotte blauw.
· Gele doggen: De vacht gaat van licht tot donker goudgeel; een zwart masker is gewenst; kleine witte aftekeningen op borst en/of voeten zijn ongewenst.
· Gestroomde doggen: De grondkleur gaat van licht tot donker goudgeel met zwarte, duidelijk getekende en zo gelijkmatig mogelijk verdeelde strepen, die evenwijdig met de ribben lopen; een zwart masker is gewenst. Kleine witte aftekeningen op borst en/of voeten zijn niet gewenst.
· Zwart-wit gevlekte doggen (wit afwisselend gekleurd met zwart): Zuiver witte grondkleur, liefst zonder doorslag van zwarte haren, waarbij lakzwarte vlekken met ongelijkmatige omtreklijn en van verschillende grootte, goed verdeeld zijn over de gehele lichaamsoppervlakte. Grijze of bruinachtige vlekgedeelten zijn ongewenst.
· Zwarte doggen: Lakzwart, witte aftekeningen zijn toegestaan. Tot deze kleurslag behoren ook de manteldoggen, waarbij de toonaangevende zwarte kleur het lichaam als een mantel bedekt en waarbij de voorsnuit, hals, borst, buik, ledematen en staartpunt wit kunnen zijn. Ook doggen waarbij de grondkleur van de vacht wit is met grote zwarte platen (Plattenhunde) behoren tot deze kleurslag.
· Blauwe doggen: De vacht is zuiver staalblauw; witte aftekeningen op de borst en/of aan de voeten zijn toegestaan.
GROOTTE: Schofthoogte: Reuen: minimum 80 cm,
Teven: minimum 72 cm.
FOUTEN: Elke afwijking van de voorgaande punten moet als een fout worden beschouwd, die bestraft zal worden afhankelijk van de ernst van de afwijking.
· Algemene verschijning: Te weinig uitgesproken geslachtstype. Gebrek aan harmonie. Te licht of te grof.
· Gedrag / Karakter: Gebrek aan zelfzekerheid; nervositeit; lage prikkeldrempel.
· Hoofd: Lijnen van schedel en neusrug lopen niet parallel. Appelhoofd. Wigvormig hoofd. Te weinig gemarkeerde stop. Te sterk ontwikkelde wangspieren.
· Voorsnuit: Spits toelopend. Te weinig ontwikkelde lippen, of lager dan de onderkaak hangende lippen (fladderlippen). Holle neusrug, bolle neusrug (haviksneus) of aflopend naar de neus toe (adelaarsneus).
· Kaak / Tanden: Alle afwijkingen van een volledig gebit (slechts het ontbreken van de P1's (premolaren 1) in de onderkaak is toegestaan). Onregelmatige stand van de snijtanden, zonder een normale sluiting van het gebit te verhinderen. Te kleine tanden.
· Ogen: Niet aangesloten oogleden. Te roodgekleurd oogbindvlies. Lichte, priemende of ambergele ogen. Waterblauwe of verschillend gekleurde ogen (bij alle éénkleurige doggen). Te ver uiteenstaande ogen of spleetogen, uitpuilende of te diep in de oogholten geplaatste ogen.
· Oren: Te hoog of te laag aangezet, te vlak liggend of te ver afstaand van de wang.
· Hals: Korte hals, dikke hals, hertenhals; te losse keelhuid of wammen.
· Rug: Zadelrug, karperrug, te lange rug of naar achter oplopende ruglijn.
· Croupe: Vlak liggend of te sterk afvallend.
· Staart: Te sterke, te lange, te korte, te laag aangezette, te hoog boven de ruglijn gedragen staart; haak- of krulstaart, of zijdelings afgedraaide staart. Een kapotgeslagen staart, aan het staartuiteinde verdikte of gecoupeerde staart.
· Borst: Vlakke of tonvormige ribben. Te weinig borstdiepte of -breedte. Te ver uitstekend borstbeen.
· Buiklijn: Te weinig opgetrokken; onvoldoende teruggetrokken melkklieren.
· Voorhand: Onvoldoende hoeking. Te lichte beenderen, zwak gespierd. Niet loodrecht staand.
· Schouder: Losse of beladen schouders, te steil liggend schouderblad.
· Elleboog: Los ellebooggewricht, naar binnen of naar buiten draaiend.
· Onderarm: Gebogen, verdikking boven de pols.
· Pols: Verdikt, te zwak of overkoot.
· Middenvoorvoet: Te schuine of te steile stand.
· Achterhand: Te veel of te weinig hoeking. Nauwe, koehakkige of o-benige stand van de spronggewrichten.
· Spronggewricht: Verdikt, instabiel.
· Voeten: Vlak, gespreide tenen, te lang. Aanwezigheid van Hubertusklauwen.
· Gangwerk: Te weinig uitgrijpend, stramme bewegingen, vaak of voortdurend in telgang gaand, gebrek aan coördinatie tussen de bewegingen van voor- en achterhand.
· Beharing: Stokhaar, dof haar.
· Kleur: Geel: grijs-, blauw-, izabel- of vuilgele kleur.
Gestroomd: zilverblauwe of izabelkleurige grondkleur,
verwaterde strepen.
Zwart-wit gevlekt: blauwgrijs gespikkelde grondkleur; grote geel- of
blauwgrijze delen in de vlekken.
Zwart: zwart met gele, bruine of blauwe schijn.
Blauw: geel- of zwartblauwe kleur.
ZWARE FOUTEN:
· Houding / Karakter: Schuwheid.
· Kaak / Tanden: Tanggebit.
· Ogen: Entropion, ectropion.
· Staart: Gebroken.
DISKWALIFICERENDE FOUTEN:
· Houding / Karakter: Agressiviteit, angstbijten.
· Neus: Pigmentloze neus, gespleten neus.
· Kaak / Tanden: Prognatie van onder- of bovenkaak (onder- of bovenvoorbijter); afwijking aan de tandboog of kaak (kruisgebit).
· Kleur:
Gele en gestroomde doggen met witte plek op het voorhoofd, witte halsring, witte voeten of witte "sokjes", of witte staartpunt.
Zwart-wit gevlekte doggen: witte doggen zonder enige vorm van zwart (albino’s); dove doggen; de zogenaamde porseleintijgers (deze hebben overwegend blauwe, grijze, gele of gestroomde vlekken); de zogenaamde grijstijgers (deze hebben zwarte vlekken op een grijze grondkleur).
· Grootte: Wanneer de door de standaard vastgelegde minimumhoogte niet wordt bereikt (zie grootte).
NB.: Reuen moeten twee normaal ontwikkelde teelballen hebben, die volledig in het scrotum zijn afgedaald.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten